Wat achtergrondinformatie bij het nieuwitem van EenVandaag Boeren bang voor toekomst, nu er definitief een streep is gezet door milieuvriendelijke stal

Aanzien komen?

De uitspraak van de Rechtbank van het Noorden komt niet onverwacht. Al jarenlang is er twijfel over de effectiviteit van emissie-reducerende technieken en daarover zijn ook diverse rapporten naar de Tweede Kamer gestuurd1,2,3. Juist omdat die technieken bij veel vergunningaanvragen een prominente rol spelen, is er sprake van een juridisch kwetsbare situatie. De wet stelt namelijk heel duidelijk dat een overheid pas toestemming mag verlenen als zekerheid is verkregen dat een activiteit de natuurkwaliteit niet zal aantasten; en dan is het risicovol om toestemming te verlenen op basis van normen waar wetenschappelijke twijfel over is.

De uitspraak is tekenend voor de aanpak van de stikstofproblematiek die voor een belangrijk deel is gebaseerd op juridische oplossingen en onrealistisch hoge verwachtingen van emissie-reducerende technieken. Dat heeft de samenleving inmiddels al vele honderden miljoenen gekost, zonder dat het probleem daadwerkelijk kleiner is geworden.

Gevolgen voor natuur?

De onderschatting van de effectiviteit van emissie-reducerende technieken heeft op drie manieren negatieve gevolgen voor natuur en milieu: ten eerste wordt daardoor bij de vergunningverlening de daadwerkelijke stikstofdepositie onderschat, met als gevolg dat nieuwe activiteiten worden toegestaan die mogelijkerwijs leiden tot juist meer stikstofdepositie. Die onzekerheid lag aan de basis van het besluit  van de Rechtbank van het Noorden om in het betreffende geval de vergunning te vernietigen.

Ten tweede is via het Programma Aanpak Stikstof op basis van te positieve verwachtingen van emissie-reducerende technieken boekhoudkundige “stikstofruimte” gecreëerd op basis waarvan bijna 7000 vergunningen zijn verleend3. Bijna 95% daarvan betrof vergunningen voor veehouderijbedrijven. Ook dat heeft mogelijk geleid tot een toename van de stikstofdepositie.

Als derde punt geldt dat een eenmaal verleende vergunning voor een bepaald aantal dieren in een specifiek type stal inclusief emissie-reducerende maatregelen de referentiesituatie vormt voor intern of extern salderen; ook als later blijkt dat de norm op basis waarvan die vergunning was verleend niet juist was. Als later bij intern of extern met een aangescherpte emissienorm de stikstofdepositie van de referentiesituatie wordt berekend, kan die dus hoger zijn dan ten tijde dat die referentiesituatie is vergund. Op die manier kan er stapsgewijs dus extra “stikstofruimte” worden gecreëerd en het gevolg daarvan is dat de stikstofdepositie kan toenemen.   

In de berekeningen van ammoniakemissies wordt uitgegaan van dezelfde positieve inschatting van de effectiviteit van emissie-reducerende technieken en op papier kan dus een daling te zien zijn3. In de metingen van ammoniak die in verschillende natuurgebieden worden uitgevoerd is die daling niet zichtbaar. In tegendeel, vanaf 2015, het jaar dat het PAS van kracht werd is een stijging te zien.

Bang voor de toekomst?

De reactie van LTO op de uitspraak van de rechter is zwaar overtrokken, maar wel zorgwekkend. Het zijn dit soort reacties die aan basis liggen van de hele stikstofproblematiek.

Het is belangrijk dat een initiatiefnemer die een vergunning aanvraagt laat zien dat de voorgenomen activiteit niet leidt tot negatieve effecten voor beschermde natuurwaarden. Als gevolg van de veel te hoge stikstofdepositie en de slechte natuurkwaliteit in Nederland, liggen momenteel veel vergunningaanvragen onder een vergrootglas. Het is dan zaak om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat er geen verslechtering optreed voor de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd.

Veel aanvragen richten zich nu op de maximaal berekende stikstofdepositie die op papier niet leidt tot een toename. Vanwege de onzekerheden over de gebruikte emissiefactoren is dan niet uit te sluiten dat een activiteit toch negatieve effecten heeft. Een oplossing kan zijn door op bedrijfsniveau een vergunning aan te vragen waarin ruimte is voor die onzekerheid, bijvoorbeeld door minder dieren te houden in een nieuwe stal of door via extern-salderen ruimer te compenseren.

Op landelijk niveau onderstreept de uitspraak nog maar eens het belang van het snel en substantieel reduceren van de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden. Als die 50% lager is dan nu het geval is er veel meer ruimte voor onzekerheid bij de vergunningverlening.

Lange termijn:

De allerbelangrijkste stap om dit soort situaties te voorkomen is een forse reductie van de stikstofdepositie. Die zal een stuk verder moeten gaan dat de doelstelling die nu is vastgelegd via het wetsvoorstel Stikstofreductie. Bij de uitwerking van maatregelen in het kader van het Programma Stikstofreductie is het dan verstandig om publieke middelen niet inzetten voor emissie-reducerende technieken waarvan de effectief betwijfeld wordt.

Zolang de reductie van de stikstofdepositie niet wordt gerealiseerd, blijven veel besluiten juridisch kwetsbaar, alleen al omdat ze ondertussen onder een enorm vergrootglas liggen en onzekerheid over negatieve effecten simpelweg niet kan worden toegestaan omdat het al zo slecht gaat met de natuur.

Bronnen

1 Aanbieding en reactie op CDM-advies ‘Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen

2 Kamerbrief met beleidsreactie op onderzoek naar het rendement van luchtwassers voor de veehouderij

3 Beleidsevaluatie van het PAS en het wetstraject voorafgaand aan het PAS