Op dinsdag 25 mei presenteerde LTO, VNO-CNW, Bouwend Nederland en MKB Nederland een versnellingsakkoord stikstofemissiereductie. Het is een voorstel om aanvullend op de stikstofaanpak van het kabinet te komen tot een versnelde reductie van de stikstofdepositie. Tegelijkertijd moet het ruimte maken voor nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan de stikstofdepositie.

Het centrale begrip in het voorstel is ontwikkelingsruimte. Dat is een mooie term voor het verlenen van vergunningen voor activiteiten die bijdragen aan de stikstofdepositie. Het gaat dan bijvoorbeeld om de uitbreiding van veehouderijbedrijven, wegverkeer en wellicht ook luchthavens. Het verzoek is of de overheid via een forse miljardeninvestering die ruimte kan creëren en onder de naam stikstofbank een duur en complex boekhoudsysteem opzet om dat juridisch te faciliteren. In ruil daarvoor mag de overheid dan ook nog een hele reeks maatregelen betalen om ten behoeve van de natuur een beetje extra reductie van de stikstofdepositie te realiseren. En dat alles moet vooral mogelijk worden gemaakt door de bouw van nieuwe veestallen die minder ammoniak uitstoten dan bestaande stallen.

In heel veel opzichten lijkt dit voorstel op het Programma Aanpak Stikstof dat in 2019 door de Raad van State is vernietigd. Net als bij het PAS zijn er onrealistisch hoge verwachtingen ten aanzien van de emissie-reducerende maatregelen zoals de bouw van nieuwe stallen. Net als bij het PAS wordt geen rekening gehouden met de samenhang met nitraatuitspoeling, lachgas en de oplopende kosten voor veehouders. Net als bij het PAS moet de reductie van de stikstofdepositie die kan worden gerealiseerd voor een flink deel weer worden uitgegeven aan nieuwe ontwikkelingen. Net als bij het PAS worden alle maatregelen uitgevoerd op basis van vrijwilligheid. Net als bij het PAS mag de overheid grotendeels opdraaien voor alle kosten van maatregelen, organisatie en administratie. En net als bij het PAS zetten experts grote vraagtekens bij de voorgestelde aanpak[1],[2],[3].

Dat er snel iets moet gebeuren is bij de meeste partijen inmiddels wel duidelijk. Dat dit grote gevolgen gaat hebben voor de veehouderij ook. En vrijwel iedereen is het ook eens over het feit dat het heel veel geld gaat kosten om de problemen die in het verleden zijn gecreëerd nu op te lossen. De enige discussie die nog overblijft is of het probleem opgelost moet gaan worden door de landbouw en veehouderij te verduurzamen en in te zetten op een forse krimp van de veestapel of door opnieuw heel veel geld te investeren in nieuwe stallen en emissie-reducerende technieken in de hoop dat die nu wel de beloofde reductie op gaan leveren. Waar het Adviescollege Stikstofproblematiek inzet op het eerste, kiezen de partijen van het versnellingsakkoord met name voor het tweede.

“We can’t solve problems by using the same kind of thinking we used when we created them” stelde Albert Einstein. Die quote is perfect van toepassing op het stikstofprobleem. Het Programma Aanpak Stikstof was een kapitale fout die voorkwam uit het idee dat met techniek alle milieuproblemen die samenhangen met de intensieve veehouderij opgelost kunnen worden. Daarvoor was met de Reconstructiewet al eens geprobeerd de problemen van de intensieve veehouderij op te lossen door het creëren van landbouwontwikkelingsgebieden. En nu wordt met dit versnellingsakkoord opnieuw geprobeerd om met dure investeringen in technieken een probleem op te lossen dat zich nu eenmaal niet op die manier laat oplossen.

Zo’n aanpak is niet alleen kwalijk omdat daarmee opnieuw heel veel publieke middelen en tijd wordt verspild, maar vooral ook omdat het de transitie naar een andere landbouw in grote mate frustreert. Het houdt onterecht het beeld in stand dat technologie de oplossing kan zijn en dat schaalvergroting in de veehouderij noodzakelijk is. Daarnaast lopen de kosten voor de stikstofaanpak verder op omdat elke investering terugverdiend moet worden en elke vergunning die ooit verleend is alleen tegen hoge kosten weer aangepast of ingetrokken kan worden. De kosten die nu gemaakt moeten worden, waren substantieel lager geweest als in het kader van het PAS niet 10.000 vergunningen waren verleend voor activiteiten die bijdragen aan de stikstofdepositie.

De gezamenlijke inzet op extensivering en omschakeling naar een natuurinclusieve landbouw, met veel minder vee is te prijzen. Uiteindelijk is dat de enige route om te komen tot veel duurzamer landbouw systeem. Er zijn inmiddels voldoende voorbeelden die laten zien dat dit haalbaar is. Alle financiële middelen zouden dan ook in die transitie moeten worden geïnvesteerd. Niet alleen vanwege stikstof, maar ook vanwege klimaat, waterkwaliteit, verdroging, pesticidengebruik en landschap, biodiversiteit en leefbaarheid in algemene zin.

Als voor die route wordt gekozen is geen complex en duur boekhoudsysteem noodzakelijk, net zomin als allerlei ingewikkelde juridische trucs om toch weer nieuwe emissies van ammoniak en stikstofoxiden toe te staan.

Het beste moment om die transitie in gang te zetten was tien jaar geleden. Het een na beste moment is nu.

Hieronder volgen nog een aantal reflecties op specifieke aspecten en elementen van de stikstofproblematiek.

De lessen van het PAS

Veel van de discussies die nu worden gevoerd over de aanpak van de stikstofproblematiek, vonden ook plaats toen het Programma Aanpak Stikstof werd ontwikkeld. Veel van de ecologische, juridische en economische bedenkingen die nu worden aangedragen, zijn ook toen gemaakt. Het grootste verschil is dat de discussie over het PAS veel minder in de publieke belangstelling stond en dat politieke partijen een grote naïviteit toonde als het ging om de mooie beloften die destijds door het Ministerie van LNV en belangenorganisaties werden gedaan over de baten van het PAS. Inmiddels weten we beter, zou je denken…

De kern van het probleem

Voor de discussies over effectieve oplossingen voor de stikstofproblematiek is het van belang om het probleem goed in beeld te hebben. De kern van dat probleem is de veel te hoge stikstofdepositie op de Nederlandse natuur. Veel Nederlandse natuur wordt negatief beïnvloed door een hoge stikstofdepositie, maar juridisch gaat de aandacht vooralsnog alleen uit naar de stikstof-gevoelige leefgebieden in de natuurgebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk. Die gebieden heeft Nederland aangewezen in het kader van internationale afspraken voor het beschermen van biodiversiteit. Dat betekent dat Nederland moet zorgen dat de natuurkwaliteit in die gebieden in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht, dat maatregelen worden genomen om verslechtering te voorkomen, en dat nieuwe activiteiten met significant negatieve effecten alleen onder strikte voorwaarden zijn toegestaan. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Bos- en heidegebieden die in kwaliteit achteruitgaan als gevolg van de hoge stikstofdepositie, maar geen onderdeel uitmaken van het Natura 2000-netwerk, zijn dus wettelijk niet beschermd. Dat geldt bijvoorbeeld voor gebieden op de Utrechtse Heuvelrug of een natuurgebied als de Maashorst in Noord-Brabant. Voor herstel van biodiversiteit is het van belang dat ook hier de stikstofdepositie fors afneemt.

De belangrijkste oorzaak van de hoge stikstofdepositie is de (intensieve) veehouderij. Het is in die zin dan ook verwarrend dat telkens wordt gesproken over “de landbouw” en “de boer”. Het gaat heel specifiek over veehouderij en veehouders. En ook daarbinnen zijn weer grote verschillen tussen bedrijfstakken en bedrijven. De ammoniakuitstoot van biologische melkveebedrijven is bijvoorbeeld een stuk lager dan die van gangbare melkveehouderijbedrijven.

Ook de verwijzing naar het buitenland vertroebelt de probleemanalyse. Stikstofverbindingen verspreiden zich over grote afstanden en dat houdt uiteraard niet op bij de grens. Nederland exporteert op die manier viermaal zoveel ammoniak en stikstofoxiden als er binnenkomt. Van de depositie die wordt toegerekend aan het buitenland is bijna 60% ammoniak, grotendeels afkomstig uit veehouderijbedrijven aan de andere kant van de grens. Het komt bijvoorbeeld uit Vlaanderen waar men ook een groot stikstofprobleem heeft en waar een deel van die problematiek wordt veroorzaakt door veehouderijbedrijven aan de Nederlandse kant van de grens.

Al deze cijfers hebben betrekking op de gemiddelde stikstofdepositie. Een kaart van Nederland laat zien dat het stikstofprobleem in sommige gebieden veel groter is dan in andere. Per gebied zijn de belangrijkste bronnen van stikstofdepositie anders. Een deel van de stikstofdepositie komt van een veelheid aan bronnen verspreid over een hele grote afstand, maar lokaal kunnen hele specifieke bronnen een substantiële bijdrage leveren aan de stikstofdepositie, bijvoorbeeld omdat een varkensschuur pal naast een beschermd natuurgebied is gebouwd. In dat geval spreekt men van piekbelasters.             

Oplossingsrichtingen

Gegeven het feit dat de veehouderij op de meeste plaatsen de grootste oorzaak is van de stikstofproblemen, is het niet vreemd dat daar gezocht wordt naar oplossingen. Een pleidooi voor de halvering van de veestapel is daarvan een logische consequentie. Uiteraard levert zo’n pleidooi weerstand op bij veehouders die zich zorgen maken over hun toekomst en vooral vanuit de industrie die hun verdienmodel ziet krimpen. En uiteraard worden dan ook andere mogelijkheden besproken om de noodzakelijke stikstofreductie te bewerkstelligen.

Het belangrijkste alternatief dat vaak wordt genoemd zijn investeringen in emissiearme stallen. Aan de hand van allerlei technieken moet voorkomen worden dat ammoniak uit de stal naar buiten gaat. De veronderstelling is dat je op die manier hetzelfde aantal dieren kunt houden en toch kunt zorgen voor een afname van de stikstofdepositie. Het reduceren van de stikstofdepositie door middel van emissiearme stallen was ook de basis van het Programma Aanpak Stikstof.

Onderzoekers van Investico hebben becijferd dat overheden in de afgelopen tien jaar zeker € 760 miljoen euro hebben uitgeven aan subsidies voor emissiearme systemen. Het daadwerkelijk bedrag ligt waarschijnlijk nog hoger omdat niet alle cijfers boven tafel kwamen. Daarbovenop komen dan nog de investeringen die bedrijven zelf hebben gedaan. Het effect van al die investeringen op de stikstofdepositie is ook bekend: die is in de afgelopen tien jaar niet gedaald en sinds 2015 weer iets gestegen.

Het Programma Aanpak Stikstof bleek een dure vergissing. De inzet op emissiearme stallen betekent dat veehouders steeds hogere kosten moeten maken om hun bedrijf rendabel te houden. Om die kosten te compenseren moet de omzet vergroot worden en dat kan dan door meer dieren in een stal te houden. Investering op investering dus.

Los van de maatschappelijke vraag of deze intensivering en schaalvergroting van de veehouderij gewenst is en of dat dan betaald moet worden uit publieke middelen, is het belangrijk om te beseffen dat steeds opnieuw is gebleken dat deze aanpak geen oplossing biedt voor het stikstofprobleem. Honderden miljoenen euro’s aan publieke middelen zijn op die manier verloren gegaan, terwijl het stikstofprobleem alleen maar groter is geworden. Bovendien maakt elke investering in intensivering van de veehouderij de transitie naar een andere vorm van landbouw en veehouderij, zoals meer grondgebonden, minder intensief en niet afhankelijk van veevoer uit het buitenland, lastiger en duurder. Met investeringen in emissiearme systemen besteed de overheid haar middelen dus contraproductief. De enorme weerstand tegen het oplossen van de stikstofproblematiek en tegen een duurzaamheidstransitie in de landbouw is voor een belangrijk deel gefinancierd met publiek geld.

De vervuiler betaalt

Wie is eigenlijk verantwoordelijk voor die vervuiling? Wie betaalt de rekening voor maatregelen die nodig zijn om de vervuiling op te lossen?

In zowel nationale en internationale kaders is vastgelegd dat een onderneming die milieuschade veroorzaakt, daarvoor aansprakelijk is, de nodige preventie- en herstelmaatregelen moet nemen en alle ermee verbonden kosten moet dragen. Dit wordt het beginsel de vervuiler betaalt genoemd.

Tot nog toe heeft dit beginsel geen rol gespeelt in de stikstofproblematiek. In tegendeel. De overheid en natuurbeheerders draaien steeds opnieuw op voor de kosten van natuurherstel en de overheid heeft inmiddels tevergeefs honderden miljoenen geïnvesteerd in de grootste bron van stikstofvervuiling.

Het Programma Aanpak Stikstof had een begroting van € 500 miljoen en inmiddels is duidelijk dat vele miljarden nodig zijn om de schade van dat programma te herstellen. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat via het PAS tal van activiteiten die bijdragen aan de stikstofdepositie zijn gelegaliseerd en dat er daarnaast bijna 10.000 nieuwe vergunningen zijn verleend. Het overgrote deel (95%) van die vergunningen betrof uitbreidingen van veehouderijbedrijven.

De keuze om via extern salderen vervuiling door stikstofdepositie verhandelbaar te maken, betekent dat de overheid nu extra hoge kosten moet maken om een reductie van de stikstofdepositie te bewerkstelligen. Het PAS bleek een lucratief systeem om publieke middelen bij private bedrijven te krijgen, maar de overheid heeft door al die keuzes het stikstofprobleem dus een stuk complexer gemaakt en de oplossing veel duurder. Het zelfde risico dreigt ook nu weer door miljarden aan publiek geld te investeren in de (intensieve) veehouderij.

Het voorstel versnelling stikstofreductie gaat er van uit dat de overheid moet opdraaien voor alle kosten. Met publieke middelen moet de natuur worden gered van stikstofvervuiling en moet vooral ook weer nieuwe ontwikkelingsruimte worden gecreëerd. En dat terwijl die zogenaamde “stikstofrechten” inmiddels verhandelbaar zijn en dus een financiële waarde vertegenwoordigen.

Het voorstel maakt niet duidelijk welke bedrijven gaan profiteren van die enorme kapitaalinjectie die de overheid moet doen. Zijn dat bedrijven die door de overheid worden opgekocht om “stikstofruimte” te creëren? Zijn dat bedrijven die subsidie krijgen om technische maatregelen te nemen en nieuwe stallen bouwen? Zijn het de bedrijven die emissiearme systemen ontwikkelen en verkopen?  Zijn het bedrijven die aanspraak kunnen maken op de “ontwikkelingsruimte” die met het voorstel wordt gecreëerd? Is het de industrie die profiteert van de intensieve veehouderij?

Geen van die vragen wordt beantwoord, terwijl het voor de maatschappelijke discussie over maatregelen ontzettend belangrijk is om op voorhand helder te hebben wie betaalt en wie profiteert van die investeringen. Veertien miljard euro is namelijk heel veel geld.

Als duidelijk is wie betaalt en wie profiteert, kan de aanpak worden getoetst worden aan het beginsel de vervuiler betaalt. Betalen de grootste vervuilers inderdaad ook de meeste kosten en gaat het geld daadwerkelijk naar bedrijven die helpen om de landbouw en veehouderij te verduurzamen en natuur te verbeteren? Of creëert de aanpak opnieuw een lock-in, waarbij een oplossing voor het probleem weer met een aantal jaar wordt uitgesteld om dan opnieuw te constateren dat nog meer geld nodig is om de stikstofproblematiek op te lossen?

Inschatten effect van maatregelen

Een belangrijke rol in de discussie is weggelegd voor de doorrekeningen van de effecten van maatregelen op de stikstofdepositie door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Dergelijke doorberekeningen geven een ruwe inschatting van de mogelijke effecten, maar het is van belang om daarbij niet uit het oog te verliezen dat deze doorberekeningen in de afgelopen 10 jaar structureel een verkeerde voorstelling van zaken hebben gegeven. Bij het PAS werd bijvoorbeeld ingeschat dat de totale emissie van ammoniak in 2020 zou zijn gereduceerd van 127 (2010) naar 118 (2020) kiloton per jaar. In 2019 was de totale emissie van ammoniak nog steeds 126 kiloton.

In de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het Programma Aanpak Stikstof werd geconcludeerd dat de stikstofdepositie zou dalen. Inmiddels is vastgesteld dat de stikstofdepositie is toegenomen. Ook de resultaten van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden laten vrijwel overal een duidelijke toename in de gemeten ammoniakconcentraties zien.

De mooi beloften van het PAS bleken in praktijk dus boterzacht en grotendeels incorrect. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de effecten van nieuwe maatregelen nu wel perfect kunnen worden ingeschat.

Dat het inschatten van effecten van maatregelen op de stikstofdepositie zo lastig is, heeft te maken met aannames die worden gedaan over de effectiviteit van maatregelen, onzekerheden bij het inschatten van emissies en depositie en met het feit dat de praktijk altijd weerbarstiger is dan een model berekening. Met name de effectiviteit van emissie-reducerende maatregelen in de veehouderij blijkt keer op keer minder groot dan op voorhand verwacht. Maatregelen worden niet volledig of niet goed uitgevoerd, ze blijken veel minder effectief dan berekend, en er is geen volledig zich op alle emissies. Inmiddels is ook uit de jurisprudentie duidelijk geworden dat op basis van deze twijfelachtige aannames niet zomaar nieuwe vergunningen kunnen worden verleend.  

Bij de inschattingen over de afname van de stikstofdepositie wordt ook geen rekening gehouden met het gegeven dat door extern salderen, het verleasen van “stikstofruimte” en de soms zeer dubieuze berekeningen die daaraan ten grondslag ligt de uitstoot van NOx en ammoniak in de komende jaren zou kunnen gaan toenemen. Zeker omdat niet-gebruikte ruimte op deze manier omgezet kan worden in wel gerealiseerde emissies. De natuur- en milieufederaties waarschuwden daar vorig jaar al expliciet voor. Onderzoeksjournalisten van Investico, Eenvandaag en Brabantse kranten zochten uit dat met deze juridische truc op op basis van bestaande vergunningen nog zeker dertig miljoen kilo meer stikstof kan worden uitgestoten dan nu het geval is. Niet voor niets zijn in de rechtbank ook al grote vraagtekens gezet en zijn de eerste vergunningen op basis van extern salderen vernietigd. Dezelfde problemen doen zich voor bij de voorgestelde stikstofbank.

Het huidige beleid is onvoldoende om forse reductie van stikstofdepositie te bewerkstelligen en het risico van een toename ligt op de loer

Reductiedoelstelling is onvoldoende om achteruitgang van natuur te stoppen

Een hele reeks rapporten heeft laten zien dat de blijvend hoge stikstofdepositie betekent dat de kwaliteit van veel natuurgebieden verslechtert. Onlangs zijn daar nog twee rapporten aan toegevoegd die expliciet duidelijk maken dat een forse reductie van de stikstofdepositie noodzakelijk is. Het gaat om de rapporten ‘Stikstof en natuurherstel – Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof’ en Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030’.

Verdere verslechtering van de Nederlandse natuur kan alleen voorkomen worden als de stikstofdepositie zo snel mogelijk onder de kritische depositiewaarde komt te liggen. Omdat Nederland in de afgelopen vijftien jaar vrijwel niets heeft gedaan om de stikstofdepositie te verminderen is de opgave nu enorm. Het adviescollege stikstofproblematiek adviseert een afname van 50% van de binnenlandse emissies van ammoniak en stikstofoxiden in 2030. Dat is al een compromis ten opzichte van de ecologisch noodzakelijk reductie, waarbij rekening is gehouden met het maatschappelijk draagvlak en de tijd die het kost om maatregelen te realiseren.

Op basis van het rapport ‘Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030’ van onderzoekcentrum B-WARE benadrukken ook Greenpeace, het Wereldnatuurfonds, Vogelbescherming Nederland, Milieudefensie, SoortenNL en Moblisation for the Environment de noodzaak van een minimale afname van 50% van de binnenlandse emissies in 2025. Dat is nodig om ten minste 74% van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden onder de kritische depositie waarde (KDW) te brengen en verdere verslechtering van de natuur te voorkomen. Deze organisaties dreigen met een rechtszaak als de overheid nalaat maatregelen te nemen om die reductie te realiseren. De kans dat een dergelijke rechtszaak wordt gewonnen is groot omdat Nederland inmiddels al jarenlang de wettelijke verplichtingen voor het beschermen van natuur heeft genegeerd en mede als gevolg daarvan de staat van instandhouding van heel veel habitats (zeer) ongunstig is en zelfs verslechtert.

Gebiedsgericht

Ten aanzien van ammoniak wordt door het adviescollege stikstofproblematiek een gebiedsgerichte aanpak geadviseerd. De problemen in de Gelderse Vallei en de Peel zijn immers heel anders dan op Schiermonnikoog. Ook wordt daarbij geadviseerd om aan te sluiten bij de opgaven voor klimaat en klimaatadaptatie, watervervuiling en verdroging. Veel van die vraagstukken hebben immers betrekking op de veehouderij en de ruimtelijke inrichting van het agrarisch gebied. Door budgetten te koppelen kan werk gemaakt worden van een integrale aanpak waarmee meerdere problemen aangepakt kunnen worden.

Dergelijke processen kosten veel tijd omdat veel verschillende partijen betrokken zijn en de belangen soms heel ver uit elkaar liggen. Het is bovendien zaak om te waarborgen dat investeringen die nu gedaan worden de problemen niet verplaatsen of zelfs groter maken. De ervaringen die zijn opgedaan met de Reconstructiewet kunnen dienen als waarschuwing. Met veel publiek geld is in de zogenaamde landbouwontwikkelingsgebieden de intensieve veehouderij flink gegroeid, terwijl van de beoogde krimp in de andere gebieden weinig terecht is gekomen.

De aanpak stikstofdepositie moet zich dus richten op het opkopen van piekbelasters én niet op het verplaatsen daarvan. Publieke middelen moeten worden geïnvesteerd in extensivering, biologische en natuurinclusieve landbouw en in een transitie van veehouderij naar akkerbouw. Men moet zeker niet opnieuw de fout maken om veel publiek geld te investeren in technologie en complexe boekhoudkundige en juridische realiteiten. Keer op keer is immers gebleken dat daar de oorzaak van alle problemen ligt.

Gezien de hoge urgentie zullen overheden het ook aan moeten durven om het principe van vrijwilligheid los te laten. Als het mogelijk is om op basis van vrijwilligheid een gebied her in te richten en ammoniakemissies te verminderen is dat mooi, maar als het onvoldoende oplevert zal een andere aanpak gevolgd moeten worden. De ervaringen van het PAS en de Kaderrichtlijnwater laten zien dat er grenzen zijn aan wat met vrijwilligheid is te realiseren.

Daarnaast is het van belang om te beseffen dat gebiedsgerichte processen veel tijd kosten, discussie en weerstand opleveren en geen snelle oplossing bieden. Dergelijke processen zijn een cruciaal onderdeel van de oplossingsrichting, maar vragen om een integrale aanpak waarbij alle problemen in samenhang worden bekeken en aangepakt. Voor de stikstofproblematiek gaat dat op korte en middellange termijn weinig opleveren én zeker geen stikstofruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De winst – die er zeker kan zijn – wordt zichtbaar op de lange termijn en moet zicht richten op een landschap met veel biodiversiteit, een landbouwsysteem dat past binnen de ecologische grenzen en een eerlijk verdienmodel biedt voor de boeren en andere ondernemers die bijdragen aan het behoud en beheer van het gebied.

Ontwikkelingsruimte

Bijna alles in het versnellingsakkoord stikstofemissiereductie draait om het creëren van ontwikkelingsruimte. Blijkbaar is het bij de initiators nog niet duidelijk geworden dat de stikstofdepositie fors naar beneden moet en dat er dus helemaal geen ruimte is voor nog meer emissies. Het is een fictie om te veronderstellen dat de natuur niet verslechtert als gevolg van nieuwe activiteiten waarvan de stikstofdepositie boekhoudkundig wordt gecompenseerd. Net als bij het Programma Aanpak Stikstof wordt ook bij dit voorstel weer van de overheid verwacht dat die heel veel publieke middelen vrij gaat maken om die ontwikkelingsruimte te realiseren. Simpel gezegd komt dat er op neer dat de overheid de ene veehouder uitkoopt om dan een andere veehouder de mogelijkheid te geven uit te breiden of dat veehouders worden uitgekocht om stikstofruimte te maken voor de aanleg van snelwegen en luchthavens.

Een stikstofbank, een complex systeem waarin alle emissies en deposities tot op hexagoonniveau moeten worden geregistreerd, is noodzakelijk om alle maatregelen en nieuwe activiteiten juridisch aan elkaar te koppelen en om “weglek” te voorkomen. Een vage term om te verhullen dat het wel de bedoeling is dat gerealiseerde vermindering van de stikstofdepositie niet ten goede komt aan de natuur, maar ingezet kan worden voor vergunningen voor nieuwe activiteiten.

Het grote risico is dat zo’n stikstofbank en het hele registratiesysteem een fictieve werkelijkheid creëert die steeds minder overeenkomst met de situatie in het veld. Bij de aanvraag van vergunningen wordt niet zelden creatief gerekend met emissies en zijn er grote onzekerheden bij zowel het bepalen van de emissie als de depositie als gevolg van die emissie. En al hoewel alle cijfers en modellen prima gebruikt kunnen worden om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van de stikstofdepositie in Nederland zijn er te veel onzekerheden om als basis van de vergunningverlening te fungeren, zeker niet als meerdere projecten via een stikstofbank aan elkaar worden gekoppeld.

Vergelijkbare risico’s zijn er met het faciliteren van extern salderen en het verleasen van stikstofruimte. Het is niet ondenkbaar dat als gevolg daarvan de stikstofdepositie juist toe gaat nemen en het is niet uit te sluiten dat de natuur verslechtert ondanks dat er op papier geen toename van de stikstofdepositie zichtbaar is.


[1] https://w-ja.nl/call-of-the-wild/

[2] https://w-ja.nl/call-of-the-wild-deel-ii/

[3] https://www.greenpeace.org/nl/greenpeace/46320/reactie-greenpeace-nederland-milieudefensie-en-mobilisation-for-the-environment-mob-op-het-versnellingsakkoord-stikstof/