Niet het wijzigen van doelen, maar het formuleren én uitvoeren van maatregelen zijn cruciaal voor een succesvolle implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland.

Van 25 november 2022 tot 20 januari 2023 heeft het concept Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 ter inzage gelegen. Het betreft een verkenning naar de mogelijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te wijzigingen. Het concept Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is naar mijn mening het verkeerde antwoord op de conclusie dat de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland verbeterd moeten worden. Een verbeterde implementatie is alleen mogelijk door het opstellen en uitvoeren van noodzakelijke instandhoudingsmaatsmaatregelen (Hrl 6.1) en het treffen van passende maatregelen (Hrl 6.2) tegen de grootste bedreigingen voor het behoud van biodiversiteit waaronder de stikstofdepositie, verdroging en het gebruik van pesticiden.

Verschillende beleidsevaluaties en wetenschappelijke studies laten zien dat de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn vooral faalt omdat Nederland onvoldoende instandhoudingsmaatregelen (6.1) en passende maatregelen (6.2) heeft vastgesteld en uitgevoerd en de wettelijke kaders en ambities voor natuurbescherming zijn geminimaliseerd (Beunen & Kole, 2021; Beunen & Lata, 2021; Beunen et al., 2013; Bobbink, 2021; Bouwma et al., 2018). Bovendien is gebleken dat veel herstelmaatregelen onvoldoende effectief zijn of zelfs negatieve gevolgen hebben (Van den Burg et al., 2021; Van der Hoek et al., 2020).

Daarnaast zijn verantwoordelijke overheden (Rijk en provincies) onvoldoende zorgvuldig bij het toestaan van nieuwe activiteiten met significante effecten voor beschermde habitats en soorten. In teveel gevallen is de tussenkomst van de Raad van State noodzakelijk geweest om de overheid te wijzen op het feit dat besluiten in strijd waren met de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het Programma Aanpak Stikstof is het meest illustratieve voorbeeld van deze implementatieaanpak die zich het beste laat karakteriseren als een continue zoektocht naar het wettelijk minimum en juridische geitenpaadjes om toch nog onder die minimale verplichtingen uit te komen (Beunen & Kole, 2021). Die aanpak staat haaks op de ambities en verplichtingen voor behoud als herstel van biodiversiteit en leidt bovendien tot steeds groter wordende sociale en economische conflicten.

Een bijkomend probleem is dat Nederland voor veel habitats slechts een beperkt oppervlakte heeft aangewezen als Natura 2000-gebied. Het totale oppervlakte Natura 2000-gebieden op land beslaat slechts 9% en dat is onvoldoende om de bijbehorende habitats en soorten in een gunstige staat van instandhouding te behouden (Pouwels et al., 2020). Veel soorten zijn daarom afhankelijk van de gebieden die niet zijn aangewezen als Natura 2000-gebied en die onvoldoende wettelijke bescherming genieten. Daarnaast wordt een substantieel deel van de aangewezen Natura 2000-gebieden intensief gebruikt, bijvoorbeeld voor bosbouw, landbouw en recreatie, is het beheer van deze gebieden niet altijd op orde en vormt de negatieve druk vanuit de omgeving een belangrijk knelpunt voor natuurbehoud.

Als gevolg van deze falende implementatie is de staat van instandhouding van de meeste habitats en soorten matig of zelfs zeer ongunstig en is er in de afgelopen 30 jaar onvoldoende verbetering te zien (Adams et al., 2020). Doordat de staat van instandhouding van habitats en leefgebieden van veel soorten op gebiedsniveau niet op orde is, kunnen de betreffende Natura 2000-gebieden niet in volle mate bijdragen aan een gunstige staat van instandhouding op nationaal niveau.

Bron: Vogel en Habitatrichtlijnrapportage 2019 (Adams et al., 2020)

In deze context van een falende implementatie is het vreemd om tijd en energie te steken in een proces dat gericht is op het verkennen van de mogelijkheden om doelen te kunnen wijzigingen. De algemene indruk die het concept Beleidskader geeft is bovendien dat het vooral een poging is om natuurbeschermingsambities nog verder te minimaliseren. Een zin als “Wat moet je doen om een behoudsdoelstelling te kunnen schrappen of verlagen?” (p. 27) illustreert naar mijn idee een duidelijk gebrek aan wil om natuur te beschermen. Daarbij wordt in het document veel nadruk gelegd op de (on)mogelijkheden om te schuiven in doelen, terwijl er geen aandacht is voor de daadwerkelijke knelpunten van de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Figuur 2).

Verder is opvallend dat het concept beleidskader doelwijziging op belangrijke punten voorbij gaat aan de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de jurisprudentie van het EU hof die hierover inmiddels is (EC, 2012a, 2012b, 2013, 2019; Sundseth & Roth, 2014).  Ook op de bestaande mogelijkheden om binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn flexibel in te spelen op veranderende omstandigheden wordt onvoldoende ingegaan (EC, 2014). In mijn reflectie wil ik vijf zaken specifiek belichten:

  • Het verslechteringsverbod
  • De beperkte focus op landelijke staat van instandhouding
  • De beperkte focus op kwantitatieve dimensie van natuurbehoud en -herstel
  • De wettelijke verplichting voor herstelmaatregelen
  • De kaders van Vogel- en Habitatrichtlijn voor natuurlijke dynamiek en klimaatverandering

Het verslechteringsverbod

Het eerste punt betreft het zogenaamde verslechteringsverbod. Met de Vogel- en Habitatrichtlijn hebben de Europese landen afgesproken dat beschermde soorten en habitats niet mogen verslechteren en dat ze zich inspannen om natuur te herstellen. Verslechtering is juridisch niet toegestaan en daarmee een absolute ondergrens voor wat er moet gebeuren. Die ondergrens is ook het belangrijkste uitgangspunt van het concept Beleidskader. Daarbij wordt echter vergeten dat het niet gaat over een verslechtering ten opzichte van de situatie op het moment van aanwijzing, maar dat indien een betere staat is bereikt, deze verbeterde staat als referentie moet dienen voor het verslechteringsverbod van artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn (EC, 2019, p. 30). Simpel gezegd: resultaten van natuurherstel mogen niet teniet worden gedaan.

De beperkte focus op landelijke staat van instandhouding

Het tweede punt betreft de beperkte focus op de landelijke staat van instandhouding bij de verkenning van de (on)mogelijkheden om met (verbeter)doelstellingen te schuiven tussen gebieden. Deze focus gaat voorbij aan de verplichtingen van de Habitatrichtlijn en de jurisprudentie van het EU hof van justitie waaruit blijkt dat het concept gunstige staat van instandhouding op meerdere niveaus kan én moet worden beoordeeld. Het gaat om een hiërarchische samenhang van EU, tot nationaal, regionaal én gebiedsniveau (Laikre et al., 2009; Mehtälä & Vuorisalo, 2007; Trouwborst et al., 2017).

C-258/11 Punt 39 “Bijgevolg moet hieruit worden afgeleid dat een ingreep geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied, te weten een natuurlijke habitat, in de zin van artikel 6, lid 3, tweede volzin, van de habitatrichtlijn meebrengt, indien dat gebied wordt behouden in een gunstige staat van instandhouding, hetgeen neerkomt op het duurzame behoud van de in deze richtlijn bedoelde bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een type natuurlijke habitat waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied in de lijst van GCB’s is opgenomen, zoals de advocaat-generaal in de punten 54 tot en met 56 van haar conclusie heeft aangegeven”.

C-521/12 Punt 21 “Het Hof heeft aldus geoordeeld dat een ingreep geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied, te weten een natuurlijke habitat, in de zin van artikel 6, lid 3, tweede volzin, van de habitatrichtlijn meebrengt, indien dat gebied wordt bewaard in een gunstige staat van instandhouding, hetgeen neerkomt op het duurzame behoud van de bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een type natuurlijke habitat waarvan de instandhoudingsdoelstelling rechtvaardigde dat dit gebied in de lijst van GCB’s in de zin van die richtlijn werd opgenomen (arrest Sweetman e.a., EU:C:2013:220, punt 39)”.

Voor verreweg de meeste soorten en habitats geldt dat aangewezen Natura 2000 gebieden alleen kunnen bijdragen aan een gunstige staat van instandhouding op landelijk en Europees niveau als de staat van instandhouding op gebiedsniveau op orde is. Dit betekent dat op gebiedsniveau de noodzakelijk instandhoudingsmaatregelen moeten worden opgesteld én uitgevoerd en dat daar waar nodig passende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen.

Deze instandhoudingsmaatregelen moeten beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats en de soorten in bijlage I en bijlage II, met aandacht voor zowel abiotische als biotische factoren, die noodzakelijk worden geacht voor het waarborgen van de instandhouding van de habitattypen en soorten, met inbegrip van hun relatie met de fysieke omgeving (lucht, water, grond, vegetatie enz.). Vanuit deze verplichting is er dus geen ruimte om te schuiven met doelen (EC, 2019).

Een concept ‘elders meer potentie’ is geen aanpak die volgt uit de Habitatrichtlijn.  Instandhoudingsdoelstellingen moeten per Natura 2000 gebied worden geformuleerd en die instandhoudingsdoelen kunnen alleen worden gerealiseerd als de bijbehorende instandhoudingsmaatregelen in dat gebied worden opgesteld en uitgevoerd. De betreffende instandhoudingsdoelstellingen zijn niet te realiseren door nieuwe doelstellingen voor een ander gebied te formuleren of door in een ander gebied maatregelen te nemen.

De beperkte focus op kwantitatieve dimensie van natuurbehoud en -herstel

Een derde punt betreft de focus op de kwantitatieve dimensie van natuurbehoud. Het concept Beleidskader richt zich vooral op hectares en populatieomvang. Impliciet lijkt het concept Beleidskader daarbij uit te gaan van de veronderstelling dat natuurbehoud en -herstel op orde zijn indien hectares en aantallen bij elkaar opgeteld voldoen aan de op landelijke niveau geformuleerde doelstellingen. Daarbij wordt grotendeels voorbij gegaan aan de kwalitatieve dimensies van natuurbescherming. In het document wordt gesproken van verbeteropgaven, die bovendien veelal kwantitatief worden geduid (oppervlakten en populatieomvang). Herstel heeft zeker in de Nederlandse context voor een zeer belangrijk deel ook een kwalitatieve dimensie. Daarbij is het van belang dat negatieve invloeden op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten en beschermde soorten worden voorkomen of tot een minimum worden beperkt (Cliquet & Decleer, 2017; Ratcliffe et al.).

In de termen van de Habitatrichtlijn gaat het dan om herstel van een gunstige staat van instandhouding. Daarbij moeten ook verspreiding, de kwaliteit (structuur en functie) en het toekomstperspectief van habitats en populaties in beschouwing worden genomen. Dit betekent dat er aandacht moet zijn voor noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen en voor maatregelen die noodzakelijk zijn om bedreigen en knelpunten ten aanzien van verspreiding, kwaliteit en toekomstperspectief aan te pakken. Denk daarbij aan maatregelen tegen de overmaat van stikstofdepositie en tegen verdroging. In de afgelopen dertig jaar heeft Nederland structureel te weinig maatregelen genomen om deze knelpunten aan te pakken (Bouwma et al., 2018; Van der Hoek et al., 2020).

Kortom: natuurbehoud en -herstel is meer dan een optelsom van oppervlakten en aantallen. Juist het aanpakken van structurele knelpunten zoals de hoge stikstofdepositie, verdroging en pesticiden zijn van groot belang voor het realiseren van de behoud- en herstelopgaven en deze zaken zijn niet te realiseren door gebiedsdoelstellingen te wijzigingen.

De wettelijke verplichting voor herstelmaatregelen

Een vierde punt waar het Beleidskader ten onrechte geen aandacht besteed, betreft de noodzaak tot het realiseren van herstelmaatregelen. In het Beleidskader wordt een onderscheid gemaakt tussen behoudsdoelstellingen enerzijds en verbetering- en/of uitbreidingsdoelstellingen anderzijds. Daarbij worden behoudsdoelen gezien als een verplichting (de ondergrens van het verslechteringsverbod) en verbetering en/of uitbreidingsdoelen als inspanningsverplichting (noodzakelijk voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding). In het beleidskader wordt vervolgens onderzocht in hoeverre met verbeter- en/of uitbreidingsdoelen geschoven kan worden (‘meer potentie elders’). De Habitatrichtlijn maakt dit verschil tussen behoud- en verbeteringsdoelen niet. In de Habitatrichtlijn gaat het over maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding.

Voor veel Natura 2000-gebieden geldt dat herstelmaatregelen gerealiseerd moeten worden om te om te voorkomen dat habitats verslechteren, verloren gaan of dat soorten (lokaal) verdwijnen. Dit is extra belangrijk omdat door het ontbreken van robuuste ecologische verbindingen en de druk van buitenaf het vaak gaat om een op zichzelf staande populaties. Indien behoud op gebiedsniveau alleen mogelijk is door oppervlak te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren, krijgen instandhoudingsmaatregelen het kenmerk van een herstelopgave (Cliquet & Decleer, 2017; Ratcliffe et al.). De juiste implementatie van het verslechteringsverbod uit artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn betekent dus dat voor habitats en soorten waarvan op gebiedsniveau de staat van instandhouding ongunstig is herstelmaatregelen (en dus verbeter- en uitbreidingdoelen) noodzakelijk zijn om verslechtering te voorkomen. Voor veel habitats en soorten moet meer aandacht zijn voor de gunstige staat van instandhouding op gebiedsniveau en minder focus op die op een landelijk niveau die daarvan slechts een afgeleide is (Laikre et al., 2009; López-Bao et al., 2018; Mehtälä & Vuorisalo, 2007).

Gebiedsbescherming is niet voor niets de basis van het wettelijk kader van de Habitatrichtlijn: beheer en bescherming van deze gebieden moet op orde worden gebracht om aan nationale en internationale ambities en doelen te voldoen. Bij de selectie en aanwijzing is zorgvuldig gekeken naar de bijdrage die elk gebied kan leveren. Deze gebiedsverplichtingen kunnen niet op een later moment worden afgeschoven op een ander gebied. En zeker niet als in de tussentijd structureel te weinig is gedaan aan natuurbehoud en -herstel.

De kaders van Vogel- en Habitatrichtlijn voor natuurlijke dynamiek en klimaatverandering

Het vijfde punt is de flexibiliteit die de Habitatrichtlijn biedt om in te spelen om veranderende omstandigheden bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering en ruimte te geven aan natuurlijke dynamiek. Ten onrechte wordt in het concept Beleidskader gesteld dat de doelensystematiek aangepast moet worden om ruimte te geven aan dynamiek en verandering.

Binnen de huidige systematiek van de Vogel- en Habitatrichtlijn is voldoende ruimte voor flexibiliteit en dynamiek van natuur (EC, 2014, 2019). Daar hoeven doelen niet voor gewijzigd te worden. Voor veel gebieden geldt dat natuurlijke dynamiek onderdeel is van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Dat betekent dat maatregelen genomen moeten worden om die natuurlijke dynamiek te behouden en te herstellen. Oplossingen voor ervaren knelpunten moeten dus vooral in de maatregelensfeer worden gezocht en niet in het wijzigingen van doelstellingen.

Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het stellen van prioriteiten indien instandhoudingsmaatregelen voor verschillende habitats of soorten conflicteren en voor het faciliteren van (natuurlijke) dynamiek (EC, 2019 p. 18, zie ook C-241/08).  Het draait dus niet om conflicterende instandhoudingsdoelstellingen zoals in het concept Beleidskader wordt gesteld, maar om het maken van onderbouwde keuzes bij het formuleren van de bijbehorende instandhoudingsmaatregelen. De huidige kaders verplichten om zorgvuldig te kijken naar relaties tussen maatregelen die nodig zijn voor behoud en herstel van verschillende habitats en soorten en daar waar nodig per gebied prioriteiten te stellen voor specifieke habitats of soorten.

Aanvullende opmerkingen

In aanvulling op de bovenstaande opmerkingen zijn er nog aantal onjuistheden in de tekst die om een reactie vragen. De opsomming is niet volledig.

Tekstuele onjuistheden

p. 5 “Voor de instandhouding van Europees beschermde habitattypen en leefgebieden van soorten (dieren, planten, vogels) heeft Nederland 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. Hiermee voldoet Nederland aan de Europese verplichtingen voor gebiedsbescherming in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn”.

–> Het aanwijzen van gebieden is slechts onderdeel van de verplichtingen. Nederland voldoet niet aan de verplichtingen zolang er structureel te weinig maatregelen worden genomen om habitats en soorten te beschermen, te behouden en te herstellen.

p. 8 “De uitkomst van de Fitness Check was dat de Vogel- en Habitatrichtlijn ‘fit for purpose’ is en dat de lidstaten vooral de uitvoering moeten verbeteren. Dit betekent voor Nederland dat een gewenste verbetering moet worden gezocht in actualisatie van het doelensysteem, gebaseerd op de ervaringen met de werking van het systeem sinds de start ervan in 2006”.

–> Deze voorstelling van zaken is incorrect. De uitkomst van de Fitness Check betekent dat Nederland meer instandhoudingsmaatregelen en noodzakelijke passende maatregelen moet nemen, moet zorgen dat de basiskwaliteit op orde is en dat Nederland zich niet langer kan permitteren om verplichtingen én inspanningen om aan die verplichtingen te voldoen te minimaliseren.

“Kwantificering van behoudsdoelen geeft impliciet uitwerking aan de referentiesituatie (de nulmeting), wat duidelijkheid biedt voor beheer en vergunningverlening”

–> Kwantificeren kan onderdeel zijn van de uitwerking, maar juist de kwaliteit van habitats en van leefgebieden van soorten vragen veel meer aandacht in beheer en in vergunningverlening.

p. 26 “De ADC-toets zou kunnen worden gebruikt om te beoordelen of het gerechtvaardigd is om toch af te zien van inzet van maatregelen die vereist zijn voor behoud, om dwingende redenen van groot openbaar belang”.

–> Deze toets is bedoeld voor de beoordeling van plannen en projecten, niet voor het beoordelen of het gerechtvaardigd is om instandhoudings- (Hrl. 6.1) of passende (Hrl. 6.2) achterwege te laten. Het behouden en herstellen van biodiversiteit is een dwingende reden van groot openbaar belang en zou, gezien de slechte staat van instandhouding van de meeste habitats en soorten eindelijk een prioriteit moeten krijgen.  

“Uit ecologische analyse, zoals uit de evaluatie van de beheerplannen, kan blijken dat een instandhoudingsdoel in een ander Natura 2000-gebied sneller, makkelijker of beter kan worden bereikt (‘elders meer potentie’) (p. 18).

–> Beheerplannen in de huidige vorm zijn veelal ongeschikt als referentiekader voor het bepalen of instandhoudingsdoelstellingen elders sneller, makkelijker of beter kunnen worden bereikt. In de meeste beheerplannen zijn effecten van bestaand gebruik onderschat (denk bijvoorbeeld aan stikstofdepositie en verdroging) en ontbreken veel van de maatregelen die nodig zijn voor behoud en herstel (Bouwma et al., 2018). De voorgestelde maatregelen zijn veelal beperkt (vanwege beperkt budget en politieke onwil om te doen wat noodzakelijk is) en de positieve effecten van maatregelen zijn veelal overschat (Van der Hoek et al., 2020). Passende maatregelen zoals die worden vereist in het kader van artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn ontbreken vrijwel geheel in de beheerplannen.

Referenties

Adams, A., Bijlsma, R.-J., Bos, G., Clerkx, S., Janssen, J., van Kleunen, A., . . . Schmidt, A. (2020). Vogel- en Habitatrichtlijnrapportage 2019 (1871-028X). Retrieved from

Beunen, R., & Kole, S. (2021). Institutional innovation in conservation law: Experiences from the implementation of the Birds and Habitats Directives in the Netherlands. Land Use Policy, 108, 105566.

Beunen, R., & Lata, I. B. (2021). What makes long-term perspectives endure? Lessons from Dutch nature conservation. Futures, 126, 102679.

Beunen, R., Van Assche, K., & Duineveld, M. (2013). Performing failure in conservation policy: The implementation of European Union directives in the Netherlands. Land Use Policy, 31, 280-288. doi:10.1016/j.landusepol.2012.07.009

Bobbink, R. (2021). Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030: een analyse: Onderzoekcentrum B-WARE, Nijmegen.

Bouwma, I., Beunen, R., & Liefferink, D. (2018). Natura 2000 management plans in France and the Netherlands: Carrots, sticks, sermons and different problems. Journal for Nature Conservation, 46, 56-65.

Cliquet, A., & Decleer, K. (2017). Halting and restoring species loss: incorporating the concepts of extinction debt, ecological trap and dark diversity into conservation and restoration law. Griffith Law Review, 26(2), 178-201.

EC. (2012a). NOTA VAN DE COMMISSIE OVER DE AANWIJZING VAN SPECIALE BESCHERMINGSZONES.  Retrieved from https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/commission_note/commission_note_NL.pdf.

EC. (2012b). NOTA VAN DE COMMISSIE OVER DE VASTSTELLING VAN INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN VOOR NATURA 2000-GEBIEDEN.  Retrieved from https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/commission_note/commission_note2_NL.pdf.

EC. (2013). NOTA VAN DE COMMISSIE OVER DE VASTSTELLING VAN INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN VOOR NATURA 2000-GEBIEDEN.  Retrieved from https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/commission_note/comNote%20conservation%20measures_NL.pdf.

EC. (2014). Guidelines on climate change and Natura 2000 : dealing with the impact of climate change, on the management of the Natura 2000 network of areas of high biodiversity value.  Retrieved from https://data.europa.eu/doi/10.2779/29715.

EC. (2019). Beheer van Natura-2000-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (92/43/EEG). Bureau voor publicaties van de Europese Unie Retrieved from https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/art6/NL_art_6_guide_jun_2019.pdf.

Laikre, L., Nilsson, T., Primmer, C. R., Ryman, N., & Allendorf, F. W. (2009). Importance of genetics in the interpretation of favourable conservation status. Conservation biology, 23(6), 1378-1381.

López-Bao, J. V., Fleurke, F., Chapron, G., & Trouwborst, A. (2018). Legal obligations regarding populations on the verge of extinction in Europe: Conservation, Restoration, Recolonization, Reintroduction. Biological conservation, 227, 319-325.

Mehtälä, J., & Vuorisalo, T. (2007). Conservation policy and the EU Habitats Directive: Favourable conservation status as a measure of conservation success. European Environment, 17(6), 363-375.

Pouwels, R., van Hinsberg, A., Mensing, V., van Tol, S., & Frissel, J. (2020). Achtergrondrapport referentiescenario’s natuurverkenning 2050 (2352-2739).

Ratcliffe, J., Rees, S., Bosanquet, S., Creer, J., Howe, M., & Litt, E. Conservation or Preservation; the challenge of aligning scientific, public and policy understanding of dune ecosystems to deliver Favourable Conservation Status. Change, Naturalness and People, 68.

Sundseth, K., & Roth, P. (2014). Article 6 of the habitats directive: rulings of the European Court of Justice. See https://ec. europa. eu/environment/nature/info/pubs/docs/others/ECJ_rulings% 20Art_, 206, 202014-202012.

Trouwborst, A., Boitani, L., & Linnell, J. D. (2017). Interpreting ‘favourable conservation status’ for large carnivores in Europe: how many are needed and how many are wanted? Biodiversity and Conservation, 26(1), 37-61.

Van den Burg, A., Berendse, F., van Dobben, H., Kros, J., Bobbink, R., Roelofs, J., . . . Siebel, H. (2021). Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof: stikstof en natuurherstel: Wereld Natuur Fonds.

Van der Hoek, D. J., de Knegt, B., Giesen, P., Goedhart, P., van Strien, A. J., Folkert, R., & Bouwma, I. (2020). Bijdrage van herstelmaatregelen aan verbeteren biodiversiteit in het Natuurnetwerk.: Achtergrondrapport lerende evaluatie van het Natuurpact.